Na 8 uur rijden vanuit Cusco – afdalend vanuit Andes naar Amazone – een nacht in een afgelegen lodge, en nog eens vier uur varen, zijn we er dan eindelijk: “in the middle of nowhere”.
Of beter gezegd in Nationaal Park Manu, één van ’s werelds meest ongerepte stukjes natuurschoon. Het besef dringt tot me door: ik ben in een compleet andere wereld, praktisch afgesneden van de beschaving. Waar de mens verreweg in de minderheid is ten opzichte van iedere diersoort en waar nog ongecontacteerde inheemse stammen leven.
Het is hier allesbehalve stil. Het geluid klinkt als een koor, een koor van honderden dieren. Apen springen van boom tot boom, papegaaien zitten in de bomen en vliegen op als ze nabij geruis horen. Verderop treffen we een miereneter. Onze gids wijst ons in een korte periode op zo’n 35 verschillende vogelsoorten.
De avond valt. Van het ene moment op het andere is het pikdonker. Spanning. Springt er zo een jaguar uit de bossen tevoorschijn? En wat als ik ineens op een slang trap?
De hoeveelheid insecten die we zien op onze nachtwandeling is overweldigend. Spinnen van een grootte die je in Europa nooit tegen zult komen. Ik moet het toegeven: de ene nog mooier dan de andere. Gek dat ik ervan kan genieten. De manier waarop je tegen zaken aankijkt veranderd compleet, in een dag.
Een moment dat ik nooit van mijn leven zal vergeten, besef ik. En dat is misschien nog wel het allerbijzonderste.